De Eng en de Meent
De het grensgebied tussen de hoger gelegen zandgronden van de Soester Eng en de lagergelegen weide- en hooilanden van de Eemvallei was een ideale plek om een agrarisch bestaan op te bouwen. De relatief hooggelegen en vlakke Eng was zeer geschikt als akkerland. Tegenover hun boerenerven aan het Kerkpad (zie deel 2) kregen de horige boeren een brede strook grond op de Eng toegewezen. De boerenerven waren niet gesloten aan de zijde van de Eng, maar open. Paden verbonden de boerderijen met de Eng. De percelen waren zuidwest-oordoost gericht. Deze richting was voor de afwatering op het glooiende terrein het meest geschikt. Waarschijnlijk om dezelfde reden liggen de stroken in het zuidoosten van de Eng dwars op de overige percelen. Versnippering van de percelen werd voorkomen door een bepaling dat de horige hoeven en de grond onverdeeld op erfgenamen moesten overgaan. Duidelijke afscheidingen tussen de percelen, opgaande beplanting en bebouwing waren op de Eng niet toegestaan. Verderop staat de perceelindeling van de Eng aan het begin van de negentiende eeuw te zien (kadastrale minuutplan 1811-1832).
Het resultaat van de systematisch opgezette ontginning was een aaneengesloten akkercomplex, waar het bouwland van de gehele nederzetting bij elkaar lag. Boeren waren verplicht om samen te werken en onderling afspraken te maken om tot een zo groot mogelijke opbrengst te komen. Naast de engen in de provincie Utrecht komen dergelijke gemeenschappelijke akkercomplexen onder de benaming es, enk, akker of veld ook in andere delen van Nederland voor.
De boeren van de Soester Eng verbouwden vooral rogge, haver, gerst en boekweit, maar later ook aardappelen en knollen. De akkers werden bemest met de uitwerpselen van schapen, die werden opgevallen in potstallen. De boer vermengde de mest met plaggen, die hij stak op de nabijgelegen heidevelden en graslanden. Als de stal vol was, kruidde hij de inhoud over de akkers uit. Door de eeuwenlange plaggenbemesting zijn engen soms tot wel één meter opgehoogd.


Naast de bouwlanden hadden de boeren lange tijd ook de beschikking over zogenaamde ‘gemene gronden’: niet in percelen verdeelde en veelal ongecultiveerde gronden, die gemeenschappelijk werden gebruikt. Een meent bestonden in de eerste plaats uit weiden en, in nattere gebieden hooilanden (maten), maar vaak maakten ook heidevelden, venen en bossen er deel van uit. De meent vormde een onmisbaar onderdeel van het landbouwsysteem. In Soest bestond de meent uit de lager gelegen hooilanden in de Eemvallei. Een deel hiervan werd echter al snel ontgonnen in lange stroken en in gebruik genomen als akkerland. De ontginning verliep vanaf de oude verbindingswegen tussen Amersfoort en Hilversum / Amsterdam. Deze wegen, zoals de hoger gelegen Birkstraat en de lager gelegen Peter van den Breemerweg, kwamen in Soest uit bij de Oude Kerk. Vanaf het boerderijlint aan het Kerkpad werden langgerekte percelen uitgezet die met een lichte kromming bij de Eem uitkwamen. De percelen waren gescheiden door sloten met houtopstanden.

Ook de woeste heidevelden ten zuiden van de Eng behoorden tot de meent. Boeren staken er niet alleen plaggen, de heide leverde ook voedsel voor het vee dat de mest voor de bouwgrond produceerde. Richting de heidevelden ontstonden schaapsdriften, brede zandwegen waarlangs de schaapskudden ’s ochtends met hun herder naar de heide trokken. ‘s Avonds werden de schapen weer naar hun kooien op en rondom de Eng gedreven om zoveel mogelijk mest te verzamelen.
Door het steken van plaggen, overbeweiding en houtkap kwamen de woeste gronden in de loop der tijd steeds meer onder druk te staan. Vele veranderden in zandverstuivingen, doordat het onderliggende dekzand weer bloot kwam te liggen. In de late Middeleeuwen zijn op deze wijze ook de Lange en Korte Duinen tussen Soest en Soesterberg ontstaan. Omdat de verstuivingen een bedreiging gingen vormen voor bouwlanden en nederzettingen, werden deze vanaf 1850 door bosaanplant vastgelegd. Eind negentiende eeuw verving kunstmest bovendien de eeuwenoude bemestingsmethode van schapenmest vermengd met heideplaggen en verdwenen de schaapskudden. Dankzij kunstmest werd in Nederland veel heide ontgonnen tot landbouwgrond. In Soest was de grond niet zo geschikt voor akkerbouw en werd een groot deel van de heide omgezet in bos of ingezet voor militaire doeleinden.