Geologisch landschap
De gemeente Soest is ontstaan op de overgang van de Utrechtse Heuvelrug naar het lagere veenweidelandschap van de rivier de Eem.2 De Utrechtse Heuvelrug werd ongeveer 150.000 jaar geleden gevormd als stuwwallenstelsel tijdens de derde ijstijd (het Saalien). Vanuit het noorden rukte het ijs tot ongeveer de lijn Haarlem-Nijmegen op, waarbij rivierafzettingen werden opgestuwd in hoge stuwwallen. Ten zuiden van het Gooi werd de langwerpige stuwwal bij een latere uitbreiding van het landijs overreden, waardoor er enkele geïsoleerde stuwwalheuvels ontstonden: nabij het huidige Hoge Vuursche en de huidige dorpen Baarn en Soest. De min of meer ovaalvormige stuwwalheuvel bij Soest, de Soester Eng, had drie toppen tot ongeveer twintig meter boven NAP, waaronder de Lazarusberg in het noordelijk deel en het Enghenbergje in het zuiden. De flanken van de Eng liggen op zes à zeven meter boven NAP. Vanwege de richting van het voortstuwende ijs is de helling naar het zuidwesten flauwer dan die richting de Eemvallei.


IJssmeltwater uit de gletsjers spoelde grote hoeveelheden zand mee naar de buitenzijde van de stuwwallen. Ten zuidwesten van de Utrechtse Heuvelrug ontstonden zo waaiers van zand (zogenaamde spoelzandwaaiers of sandrs). De grootste spoelzandwaaier van de provincie Utrecht bevindt zich in de gemeenten Soest en Zeist en heeft een doorsnede van ruim zeskilometer. Zowel het dorp Soesterberg als de voormalige vliegbasis zijn erop gesitueerd.
In de warmere periode tussen de derde en vierde (en tevens laatste) ijstijd steeg het zeewater en werd de huidige Eemvallei met een dikke laag klei bedekt. In de laatste ijstijd (het Weichselien) vanaf 80.000 jaar geleden was de ondergrond vrijwel permanent bevroren (permafrost). In de korte zomers stroomde smeltwater via kleine beekjes vanaf de stuwwalhellingen naar beneden. De uitgeslepen geulen die hierdoor ontstonden, deden in latere tijden dienst als zogenaamde holle wegen. Op de Soester Eng betreft dit de Prins Bernhardlaan (voorheen Teuts Holleweg), het oostelijke deel van de huidige Dalweg (Kerks Holleweg) en de Kolonieweg (Bunts Holleweg).
Op de Eng bevonden zich drie door smeltwater uitgesleten holle wegen: de huidige Prins Bernhardlaan (1), het oostelijk deel van de huidige Dalweg (2) en de huidige Kolonieweg (3) (links, topografische kaart uit 1848-1855). Rechts foto’s van de Dalweg (boven, omstreeks 1920) en Kolonieweg onder, omstreeks 1 920) (AE, 0590.0002, bewerkt en 3876).



Na de laatste ijstijd had de wind vrij spel en werden de oudere sedimenten met stuifzandpakketten bedekt. Tijdens minder koude perioden in deze dekzandvorming kreeg vegetatie een kans. Hierdoor kon het stuivende zand voor een deel worden vastgehouden en ontstonden dekzandruggen (duinen).
Pas rond 8000 voor Christus (eind Pleistoceen, begin Holoceen) trad een definitieve klimaatverandering in. Het werd geleidelijk aan warmer en natter. De vegetatie nam toe. In eerste instantie ontstonden berken- en dennenbossen, later ook loofbossen. Met name in lagergelegen gebieden kwam veenvorming op gang, doordat afgestorven vegetatieresten in het natte milieu nauwelijks konden verteren. Ten zuidwesten van Soest, waar de dekzandvlakte ingesloten lag tussen de stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug en de Soester Eng, ontstond een hoogveengebied: het Soester- en Heezerveen. In gebieden die onder invloed stonden van de zee, zoals de Eemvallei, zorgde vooral de zeespiegelstijging voor de vorming van veen. De veenvorming zorgde ervoor dat hogere delen, zoals de Soester Eng, boven een vrijwel eindeloze veenmassa uitstaken (zie kaart pagina 18). Vanaf de flanken van de Veluwe (een stuwwalcomplex dat ook gevormd werd in de derde ijstijd) zochten veenriviertjes een uitweg naar de Zuiderzee. Bij Amersfoort kwamen deze samen in de Eem, de enige rivier die zowel ontspringt als eindigt in Nederland. In eerste instantie was van een rivier echter nog geen sprake. De Eem was hooguit een veenstroompje met onvaste bedding door een
moeras. Vanuit het laagste deel van het Soesterveen vloeide een beekje naar de Eem, dat eveneens stamde uit de dooiperiode na de ijstijd. Later werd dit beekje het Oude Grachtje genoemd en gebruikt bij de veenontginning (zie paragraaf 1.2).
Vanaf ongeveer 1150 na Christus zorgden regelmatige overstromingen door rivier- en zeewater ervoor dat het veen in de Eemvallei met een laag klei werd afgedekt. Ook in het uiterste noorden van de gemeente Soest zijn dergelijke jonge zeekleiafzettingen te vinden.
Samenvattend bestaat het geologische landschap in de gemeente Soest (jpg, 134 KB) + legenda (png, 95 KB) grofweg uit drie typen:
- Een dekzandzone op en tussen de stuwwallen (Soester Eng)
Een hoogveengebied ten zuidwesten van de Soester Eng (Soesterveen)
Een veen- en kleigebied ten noordoosten van de Soester Eng (Eemvallei)
Bekijk op de kaart:
De kaart is vervaardigd door cultuurhistorisch onderzoeks- / adviesbureau RAAP. Duidelijk zichtbaar zijn de geïsoleerde stuwwal van de Soester Eng en de uitloper van de Utrechtse Heuvelrug ten noorden van Soesterberg (RAAP 2010).